Egyptische Mummieportretten

Het is een zeer bijzondere tentoonstelling in het Allard Pierson in Amsterdam met 38 Egyptische mummieportretten uit de Romeinse tijd, van de 1ste tot en met de 4de eeuw na Christus. Ze zijn geschilderd op dunne houten plankjes, vooral van Europees lindehout. Oudegyptisch geloof in het hiernamaals in combinatie met hellenistische schildertechnieken en Romeins realisme. Verder zijn er ook grafreliëfs, goden- en votiefbeelden, Egyptische teksten en een mummie van een klein meisje te zien. Wereldwijd zijn er zo’n duizend paneelportretten bewaard gebleven in particuliere en museale collecties. Opgegraven en verhandeld vanaf 1887, grotendeels in de regio Fajoem ten zuidwesten van Caïro door onder meer de Weense tapijthandelaar Theodor Graf en de Britse archeoloog William Flinders Petrie. Iets meer vrouwen dan mannen, jong gestorven tussen de 20 en 35 jaar oud, maar er zijn ook kinderen en ouderen afgebeeld. De portretten werden waarschijnlijk vlak na het overlijden van de personen gemaakt. De kleding, sieraden en haardracht volgden de mode van het keizerlijk hof in Rome. Mannen en vrouwen droegen tunieken en mantels met verticale strepen (clavi). Vrouwen waren versierd met juwelen zoals halskettingen en oorhangers waarin edelstenen, kralen en parels waren verwerkt. Soms vertoonden de portretten individuele kenmerken zoals wallen onder de ogen, een bloeddoorlopen oog of rimpels; af en toe is er een naam te lezen, zelden zijn beroepen herkenbaar. De overledenen kwamen uit de plaatselijke elite. De ambachtslieden die de mummieportretten maakten in ateliers of rondreizend zijn niet bekend.

Er zijn twee op dit moment twee internationale onderzoeken naar de paneelportretten. Zo krijgt men meer inzicht in de gebruikte houtsoorten, pigmenten, bindmiddelen (honingbijenwas of tempera met dierlijke lijm of plantaardige gom) en schildertechnieken. Er was een breed pallet beschikbaar. Bekende pigmenten waren rode en gele oker, cinnabar, kraplak, Egyptisch blauw, indigo, loodwit, roetzwart, groene aarde en malachiet. Veel portretten werden versierd met dunne laagjes bladgoud. Gereedschappen zijn zelden bewaard gebleven. Er werd gewerkt met een puntig graveerinstrument (cestrum), een soort spatel of paletmes van brons (cauterium) en een kwast (penicillum). De mummieportretten hoorden bij de voorbereidingen naar het hiernamaals. Ze hingen mogelijk nog een tijd in huis voordat ze als grafportret aan de mummie werden bevestigd. Zo zijn sommige mummieportretten ook in musea bewaard gebleven. Naast de paneelportretten waren er ook beschilderde linnen lijkwades en maskers van stuc en hout. De begrafenis bestond uit drie stappen. Eerst werd het lichaam in doeken gewikkeld en een aantal dagen opgebaard (peristolè). Daarna volgde mummificatie, dat duurde zeventig dagen, en tot slot was er de zorg door de dode (kédeia) met rituelen, de reis naar het graf, het begrafenisbanket en de uiteindelijke bijzetting van de mummies in ondergrondse kamers die in de rots werden uitgehakt, leemstenen catacomben of een familiegraf.

Oog in de Oog – De mensen achter mummieportretten